De Zeven Koninkrijken (5)
Het Vierde Koninkrijk - Deel I
Koning Manipura had niet overdreven. Waar hij ook keek, Andy moest toegeven dat de technologie in dit koninkrijk veel geavanceerder was dan wat thuis als het nieuwste van het nieuwste werd beschouwd, in ieder geval in transport en beveiliging.
Een zwarte, gepantserde Mercedes S2500 Hovercraft met verduisterde ramen, bracht hem naar het Museum voor Schone Kunsten met een snelheid, die de warp-speed van Star Trek op een ontspannen ochtendwandeling deed lijken. Het voertuig zweefde op de onderste van de luchtwegen, heel dicht bij de grond, die speciaal was gereserveerd voor hoge ambtenaren en beroemdheden. Alle wegen daarboven, die letterlijk zo hoog de lucht in gingen als het oog reikte, waren voor het gewone volk met gewone vliegende auto's, fietsen, en, als zijn ogen hem niet bedrogen, hier en daar een vliegende bezem.
Toen ze het museum naderden kon Andy alleen een enorme, middeleeuws ogende stenen muur onderscheiden die veel op het Engelse platteland gevonden kan worden. Deze was ongeveer 3 meter hoog en beschreef een nagenoeg perfecte cirkel, waar echter een paar deuken in zaten. Vanuit de binnenkant van de muur kwam een gigantische, licht gekantelde, glimmende zwarte koepel tevoorschijn, alsof er een UFO op de locatie was neergestort. Toen ze een poort naderden, opende de chauffeur op afstand het raam van Andy’s portier en onmiddellijk drong een vage geur van formaldehyde zijn neusgaten in. Hij huiverde, maar had niet lang de tijd om erover na te denken, omdat een stem via de intercom van de auto gromde:
“Adem drie keer langzaam in door je neus en langzaam uit door je mond. Til daarna je armen in de lucht en houd ze vijf seconden omhoog.”
“Pard…”
“Doe het, alsjeblieft.”
Ondanks dat hij dit als pure intimidatie beschouwde door deze anonieme plaaggeest, speelde hij mee. Nadat Andy zijn armen had laten zakken, gromde de plaaggeest opnieuw:
“Stroop nu je rechtermouw op en houd je arm dicht bij het raam. Het duurt maar kort.”
Hij raakte steeds meer geïrriteerd, raapte al zijn moed bij elkaar en eiste:
“Kan iemand me alsjeblieft vertellen wat hier aan de hand is? Wat is dit voor een wanvertoning?”
“De koning heeft ons bevolen u één uitbarsting te gunnen zoals u zojuist hebt gedemonstreerd. De volgende brengt u direct en zonder discussie terug naar uw vorige verblijfplaats, en wel op een nagenoeg permanente basis. Het is aan u, meneer Hoover. Uw arm, geen gepraat, laatste kans.”
Oh, als de luizen maar als Phil waren geweest. Maar wat ze tekortkwamen aan geklets, maakten ze goed met bijten. Dus, terwijl hij onverstaanbaar gromde en er een klein onweerswolkje boven zijn hoofd verscheen, rolde hij zijn mouw op en positioneerde zijn arm bij het raam, zoals de stem had bevolen.
De plotselinge verschijning van een robotarm die een laserpen vasthield en door het autoraam naar binnen kwam, als een handpop die van onderen tevoorschijn kwam in een poppentheater, zorgde ervoor dat Andy zijn mond met zijn andere hand dichtsloeg om geen geluid te maken. De robotarm bewoog naar Andy toe, richtte een laserstraal een paar seconden op zijn onderarm en verdween weer in het niets van waaruit hij was gekomen. Er was geen spoor meer te bekennen van de arm, of te vinden op de zijne.
Later kwam Andy erachter dat het beveiligingssysteem van het museum gebaseerd was op herkenning van personen met behulp van alle zintuigen, niet alleen visuele of biometrische gegevens zoals vingerafdrukken. Terwijl hij uitademde door zijn mond, werd de geur van zijn adem opgenomen en opgeslagen, evenals de geur van onder zijn oksels; beide zijn blijkbaar net zo uniek voor elk individu als DNA. De daaropvolgende laserbehandeling had een smaakmonster van zijn spieren genomen, dus samen met zijn opgenomen lichaamskenmerken en stem via camera's en microfoons in de auto, en vingerafdrukken van de deurgrepen en stoelen van de auto, hadden ze meer dan genoeg informatie om hem te klonen als men zou willen. Maar nog belangrijker, wanneer iemand bij het betreden van het museum werd betrapt op slechte bedoelingen, was het vrijwel onmogelijk om onopgemerkt weer binnen te komen. Daarom begreep hij er niets van waarom hij was aangewezen om een eersteklas beveiligingssysteem te ontwerpen en bouwen, omdat zijn kennis en vaardigheden hier volledig overklast werden.
De hovercraft zweefde langzaam door de poort van de dikke muur die het museumgebouw omsloot, sloeg rechtsaf en na een paar minuten linksaf, ogenschijnlijk met de bedoeling om het gebouw te rammen, totdat op het laatste moment een onzichtbaar luik openging waardoor het voertuig in totale duisternis verdween. Van daaruit werd Andy naar zijn verblijf gebracht, waar hij tot sluitingstijd moest blijven: het begin van zijn dienst.
Terwijl hij zich tegoed deed aan een verse koffie, keek hij rond in zijn nieuwe woonkamer. Zijn aandacht werd getrokken door een museumbrochure op een salontafel, omdat de afbeelding op de cover griezelig veel leek op een schilderij van Salvador Dalí met de titel: ‘Zachte Constructie met Gekookte Bonen (Voorgevoel van een Burgeroorlog)’. Als groot fan van de surrealistische beweging en Dalí in het bijzonder, pakte hij de brochure, ging op de bank naast de salontafel zitten, strekte zijn benen op de bijbehorende poef en sloeg de brochure open.
~ ~ ~
Zijn eerste opdracht was om het museum te verkennen met behulp van een plattegrond, om vervolgens een rapport te maken over de nauwkeurigheid van die plattegrond. Blijkbaar had het hogere management van het museum de neiging om renovatie te verwarren met constructie.
Zijn zaklamp scheen heen en weer van het papier naar de duisternis van de museumzalen, terwijl hij probeerde zijn weg te vinden naar de plek waar de surrealistische tentoonstelling zich bevond. Nadat hij een aantal zalen met vreemd uitziende sculpturen was gepasseerd, die eruit zagen alsof iemand onophoudelijk gebabbel als erosiemiddel had gebruikt, vond hij wat hij zocht bij een bord wat de volgende hal introduceerde:
‘Rode Zone Surrealisme uit het Muffe Tijdperk.’
Half verwachtend dat er een mottenballengeur zijn neus zou binnendringen, liep hij de eerste hal in. Het was niet zozeer een muffe geur die zijn reukorgaan bereikte, maar hij was er vrij zeker van dat hij iets kon ruiken dat nogal op zwavel leek. Toen floepte zijn zaklamp uit.
“Kak! Jij kleine...” siste hij, terwijl hij de zaklamp een paar klappen gaf. Toen floepte het weer aan, wat schokkende lichtbewegingen op de vloer veroorzaakte. Hij herpakte zich, richtte de lichtstraal naar voren en staarde naar een kale muur. Langzaam draaide hij zich naar links en vond een tweede kale muur, en nog een, en ook de laatste muur was maagdelijk wit van boven naar beneden en van rechts naar links. Verbijsterd door deze kale muren, draaide hij weer door naar de eerste. Tegelijkertijd scheen de lichtstraal recht in het gezicht van een klassieke, rode, gehoornde duivel.
‘Klunk!’ De zaklamp viel op de grond en Andy struikelde over zijn eigen benen in een poging om zich uit de voeten te maken, terwijl hij om zijn moeder schreeuwde.
“Auw!”
Al rennend in het donker stootte hij zijn knie tegen iets hards en scherps, maar omdat de zaklamp de andere kant op scheen, had hij geen idee wat het was. De scherpe pijn belette hem om te bewegen, dus besloot hij op zijn tanden te bijten en zo min mogelijk geluid te maken in de huidige omstandigheden.
“EENS ZACHTMOEDIG, EN OP EEN GEVAARLIJK PAD,
HIELD DE RECHTVAARDIGE MAN ZIJN KOERS LANGS
HET DAL VAN DE DOOD.
ROZEN WORDEN GEPLANT WAAR DOORNEN GROEIEN.
EN OP DE ONBERISPELIJKE HEIDE
ZINGEN DE HONINGBIJEN.”
De donderende stem deed het gebouw trillen. Andy voelde zijn hart tegen zijn huig kloppen en probeerde koortsachtig een Exorcist-achtig projectielkotsen te voorkomen.
‘Dunk-dzizz!’ In een fractie van een seconde baadde de hal in zo’n intens en verblindend wit licht, dat er nog een naam voor bedacht moest worden. Andy moest zijn ogen sluiten, want het voelde alsof hij rond het middaguur op een heldere zomerdag recht in de zon staarde.
“ALS DE DWAAS IN ZIJN DWAASHEID VOLHARDT, WORDT HIJ WIJS. WAT IS JOUW DWAASHEID?”
Er zijn momenten in het leven waarop de hoeveelheid prikkels de lading overstijgt die het menselijk zenuwstelsel kan verdragen. De daaropvolgende verstoring kan vele vormen aannemen, zoals neuspeuteren, nagelbijten, in paniek rondjes lopen terwijl je drukke arm- en handgebaren maakt en tegen jezelf praat, of op de grond zitten met de knieën stevig tegen de borst gedrukt terwijl de toppen van de duimen eindeloos heen en weer dansen op de rest van de vingers.
“Vergeef me, soms kunnen we nogal heftig overkomen. Gaat het wel?”
Een stem die op geen enkele manier leek op de eerdere donderende stortvloed, klonk dicht bij Andy’s oor, maar hij durfde niet te kijken. Hij sloot zijn ogen, stopte zijn wijsvingers in zijn oren en zong:
“LA-LA-LA-LA-LA”, en een deel van hem hoopte vurig dat dit allemaal een nare droom was waaruit hij wakker zou worden, dankzij Phil, die in rondjes om zijn hoofd vloog.
Na een paar minuten glossolalie werd hij stil. Net als alles om hem heen. Langzaam, heel langzaam, opende hij een ooglid en bewoog de tevoorschijn gekomen oogbol van links naar rechts voordat hij het tweede opende. Hij was nog steeds in dezelfde hal, maar nu was het verlicht als een museumhal: warm wit voor de algemene verlichting en warmer of koeler licht voor de kunstwerken zelf.
Kunstwerken! De hal was gevuld met surrealistische werken die pasten bij de monsters van Max Ernst, de klokken van Dalí, de geestverschijningen van Dorothea Tanning, de vrouwelijke kracht van Leonor Fini of de trappenhuizen van Escher. Maar hoe bekend deze aspecten op het eerste gezicht ook leken, ze waren geplaatst in onbekende settings en omgevingen. Ze waren geplaatst in landschappen.
Naast de schilderijen was het enige andere item in de hal een kleine witte, vierkante bank precies in het midden. Afgaande op de hoogte was dat het item geweest waar zijn knie kennis mee had gemaakt. Er was geen spoor te bekennen van de duivel, of van wie de beide stemmen dan ook waren geweest.
Andy liep langzaam naar het schilderij met de monsters, die in een prachtige, vredige weide waren geplaatst vol met de meest veelkleurige bloemen. Bij nadere inspectie bleken de monsters echter geen monsters te zijn, maar eigenlijk beelden die leken op diepzeewezens die een kudde zwarte schapen omringden.
“Pssst.”
“Hmmm?” zei Andy automatisch, terwijl hij helemaal opging in het schilderij.
“Ben je inmiddels weer wat kalmer?” vroeg een zachte stem recht achter hem. Andy bevroor, op zijn duimen na.
“Je hoeft niet bang te zijn, we zullen je geen kwaad doen. Wil je je niet omdraaien en ons aankijken?”
“Waar is degene met de grote stem?” vroeg Andy aarzelend.
“Hij zal je geen kwaad doen. Kom, laten we kennis maken.”
Ondanks zijn diepe angst draaide hij zich langzaam om. In het midden van de hal, waar de witte bank had gestaan, zat een dame die leek op sculpturen van de Griekse godin Athene, gekleed in een lange, gebroken witte jurk, aan een ronde tafel waarop een veelvoud aan vruchten en nectars stonden uitgestald. Ze glimlachte en wees naar de lege stoel naast haar, hem uitnodigend om plaats te nemen. Voorzichtig bewoog hij naar haar toe terwijl hij spichtig de hele hal in rondkeek.
“Je zei toch ‘ons’?”
“Ja, maar daar hoef je je nu geen zorgen over te maken. Ga alsjeblieft zitten en laten we samen genieten van fruit en nectar. We krijgen tegenwoordig niet veel bezoek. Ik beloof al je vragen zo goed mogelijk te beantwoorden.”
Hij ging voorzichtig op de aangewezen stoel zitten terwijl de dame hem een glas nectar inschonk, en eerlijk is eerlijk, het fruit zag er heerlijk uit en rook bedwelmend. Hij kon echter zweren dat er ergens toch nog een zweem van zwavel hing, wat zijn onderbewustzijn onrustig maakte, wat bleek uit zijn dansende duimen.
“Wie ben je? Wat is dit voor plek?”
“Wij heten Anahata en deze plek is wat jij wilt dat het is.”
“Echt waar? Nou, ik wil dat het mijn kantoor is bij ABN Zwambro.”
De woorden hadden zijn mond verlaten voordat zijn brein de kans had gehad om erover na te denken, en onmiddellijk was Andy terug in zijn kantoor waar de levenloze monitorwanden hem mechanisch aanstaarden. Phil was nergens te bekennen. Toen begon één monitor witte ruis te vertonen en vrij snel volgde een andere. Een voor een begonnen alle monitoren witte ruis te vertonen, waardoor de ruimte werd gevuld met een spookachtige mix van wit en zwart.
In een verre hoek van Andy’s perifere gezichtsveld merkte hij beweging op. Hij liet zijn hoofd langzaam zijn ogen volgen en het leek erop dat monitoren begonnen samen te smelten. Ze werden vloeibaar als Dalí’s klokken en begonnen bijna net zo dramatisch samen te smelten als druppels kwik.
Overal om hem heen smolten de monitoren samen tot wat op het eerste gezicht een gigantische ondefinieerbare vorm leek te worden. Toen veranderde het van kleur en werd felrood voordat het plotseling transformeerde in een gigantische, zeer sexy, mond. Toen die echter openging, toonde het meerdere rijen vlijmscherpe tanden, als van een haai, met grote hoektanden aan beide kanten. De mond kwam nu recht op Andy af, die achterover in zijn stoel tuimelde terwijl hij uitriep:
“Neeeee! Neeeee! Haal me hieruit!”
“WAT IS JOUW VERLANGEN?”
“Ik wil gewoon met rust gelaten worden!”
Met een doffe klap viel hij op zijn achterwerk. De vloer voelde opmerkelijk zacht aan, net als de muren, en, wat een beetje vreemd was, het lage plafond ook. Hij wankelde naar de witte deur, vond hem op slot, en tuurde door het kleine vierkante raampje. Mensen in te witte jassen liepen op en neer in een te lichte en te witte gang. Zijn geschreeuw stierf weg in de muren van kussens.
Einde van Deel I
Zal hij uit zijn benarde positie komen, of markeert de zachte cel het einde van zijn reis? Ontdek het in De Zeven Koninkrijken deel 6.
Vrolijke groetjes,
Erik Stout